Zoeken naar een nieuwe taal voor bodem en ondergrond
We zullen anders moeten gaan praten over bodem en ondergrond. Dat is een van de uitkomsten van de transitieagenda die we begin 2020 met de werkgroep Ondergrond & Transitie hebben opgesteld. Want taal is belangrijk, zo stellen we vast. De woorden die we gebruiken vertellen veel over hoe we naar ons werkveld kijken, en welke aanpak daar onder verscholen ligt. Ook is taal een belangrijk instrument om aansluiting te vinden met al die werkvelden – zoals energie, landbouw en klimaatadaptatie – die elk vanuit een eigen transitieopgave een beroep doen op de bodem en ondergrond.
Maar hoe kunnen we taal strategisch en constructief inzetten? Simpelweg hard gaan roepen dat bodem en ondergrond belangrijk zijn, werkt niet. Maar bewust kiezen voor bepaalde woorden kan iets teweegbrengen, omdat ze je op een andere manier naar hetzelfde vraagstuk laten kijken. Denk aan een fietsstraat als een nieuw woord voor een openbare weg waar de fiets centraal staat, en de auto te gast is.
Daarnaast betekent het kiezen voor nieuwe woorden ook dat we een deel van het oude jargon moeten loslaten. Door woorden bewust te vermijden zijn we actief bezig de dominante manieren van denken, werken en doen – het ‘regime’ in transitiejargon – te ondermijnen. Een mooi voorbeeld hiervan is het woord ‘afval’. Door afval stelselmatig als grondstof te benoemen werk je mee aan het nieuwe normaal. Dit kan een cognitief effect hebben: mensen beginnen afval steeds meer als grondstof te zien. Maar het kan ook een tastbaar institutioneel effect sorteren: door afval als grondstof te definiëren, gaan andere regels gelden.
Bij DRIFT zijn we zelf ook fervent voorstander van taalvernieuwing. We spreken bijvoorbeeld over mee stribbelen, friskijkers, dwarsdenkers, scharrelambtenaren, koplopers, verbinders en slopers: goed gekozen woorden kunnen een cognitieve ruimte openen die nieuwe manieren van denken, doen en organiseren mogelijk maken. Specifieke woorden helpen mensen zich gesterkt te voelen, doordat ze zich kunnen identificeren met nieuwe – voorheen onderbelichte – rollen.
Tijdens het Follow-up festival hebben we hier een concreet vervolg aan gegeven. In een speelse opdracht zijn we op zoek gegaan naar een nieuwe beeldspraak over bodem en ondergrond die verder gaat dan de inmiddels sleets aandoende woorden zoals ‘sectoraal’ en ‘integraal’. Met deze aanzet hopen we bij te dragen aan het ontstaan van nieuwe verhaallijnen die de vraagstukken rondom bodem, (onder)grond en grondbezit vertalen naar duidelijke perspectieven voor bedrijfsleven, overheid, en burger.
Welke woorden mogen we niet meer gebruiken?
In de middagsessie op 25 november 2020 zijn we samen aan de slag gegaan. De eerste ronde ging over de woorden die we niet meer mogen gebruiken. Deelnemers vullen los van elkaar hun antwoorden in op mentimeter, zodat er ‘live’ een woordenwolk ontstaat. Aan de hand van de uitkomsten gaan we het gesprek aan: waarom mag dit woord niet meer, en zijn we het hier allemaal mee eens?
Gijs Diercks – Drift
Spoed staat bovenaan het lijstje van woorden dat met spoed mag worden afgeschaft. Spoed, dat hebben we al 13 jaar, zo wordt geopperd. Het is er ooit ingeslopen als beleidsdoelstelling en blijft sindsdien hardnekkig terugkeren. Maar een aantal van de spoedklusjes van tien jaar terug staan nog steeds op de agenda. Daarmee heeft spoed alle betekenis verloren.
Bodemverontreiniging en bodemsanering werden genoemd als woorden die te vaak een verkeerd frame meegeven. Verontreiniging en sanering impliceert (te veel) dat iets ‘vies’ is en ‘schoon’ moet worden. Maar dit is een doelstelling die dusdanig absoluut is dat deze al lang geleden is losgelaten. Het taalgebruik sluit echter nog aan bij dit beleid uit het verleden, wat soms leidt tot misverstanden en er niets anders overblijft dan de ‘verontreinigde’ bodem toch volledig te ‘saneren’ door afgraving met een grote gaafmachine – terwijl er wellicht ook andere en minder ingrijpende opties mogelijk waren.
Ten slotte was er een eensgezinde oproep te stoppen met woorden die buiten het vakgebied maar nauwelijks begrepen worden, zoals ‘achtergrondwaarden’ en ‘interventiewaarden’. Ze ademen een technocratische benadering die niet past in het kader waarbinnen andere sectoren werken en dus niet helpt om de opgaven rondom bodem en ondergrond aansluiting te laten vinden bij transitie-opgaves uit andere domeinen zoals energie en landbouw.
Welke woorden moeten we meer gaan gebruiken
Ook bij de woorden die we meer zouden moeten gebruiken komt een aantal duidelijke favorieten bovendrijven. Kwaliteit en functie. Het zijn woorden die symbool zouden moeten staan voor een nieuwe aanpak, die zich vooral richt op wat je met een stuk grond kunt, in plaats van wat je er niet mee kunt. Het zijn woorden die variatie toelaten, waarbij elk gebied uniek is, een eigen context en functie kent, en waarbinnen kwaliteit een andere betekenis kan krijgen.