Gedurende de looptijd van het UP Bodem & Ondergrond is een enorme hoeveelheid kennis ontwikkeld. Om het programma goed af te sluiten zijn de leerpunten die met het ontwikkelen van die kennis zijn opgedaan op een rij gezet. Het resultaat is de notitie ‘Ervaringen UP – borgen en verbinden’. Een gesprek met Leo Hamerlinck, projectleider Kennis van het UP en Bernardien Tiehatten van Ambient over de belangrijkste leerpunten.
Kennisontsluiting via micro-learnings
Gedurende de looptijd van het UP is een enorme hoeveelheid kennis ontwikkeld, die veelal is opgetekend in dikke rapporten. Tiehatten: “Je kunt gewoon niet meer bijbenen wat er allemaal gepubliceerd wordt en je kunt ook niet verwachten dat iedereen altijd alles leest. We zijn daarom op zoek gegaan naar een manier waarop je kennis gemakkelijker kunt ontsluiten. Dat heeft inmiddels geleid tot de realisatie van vier zogeheten micro-learnings – een initiatief van SBN, SIKB en Kobo. Zo’n micro-learning is een online leermodule van ongeveer een kwartier die bedoeld is om kennis te delen en bijvoorbeeld een rapport samen te vatten. Het is vooralsnog een experiment, dat bedoeld is om uit te vinden of het echt bijdraagt aan een betere ontsluiting van kennis. Als dat zo is, dan kunnen projecten, of netwerken hier zelf mee aan de slag en hun voordeel doen met deze nieuwe manier van kennisontsluiting.”
De micro-learnings en alle andere resultaten van het UP zijn te vinden in de kennisbibliotheek van bodemplus
Het doel van het UP-kennisspoor was om binnen de zogeheten triple helix kennis te ontwikkelen en deze toegankelijk te maken, te delen, en vooral ook toe te passen, vertelt Hamerlinck. “Het doorlopen van die kenniscyclus – vraagarticulatie, kennisontwikkeling, ontsluiting, toepassing en het via evaluatie opnieuw formuleren van de kennisvraag - is daarbij van groot belang: kennis krijgt pas waarde als deze met succes wordt toegepast. Bij het ontwikkelen van kennis moet je daarom goed aansluiten op de vraag en behoefte van de uiteindelijke gebruikers van die kennis. En in dit geval zijn dat vooral decentrale overheden.” Tiehatten: “Aanvankelijk is gestart met een Kennisagenda die een vrij hoog abstractieniveau kent. Dat maakte het soms lastig om de kennisvragers – gemeenten bijvoorbeeld – te betrekken bij de kennisagenda. Pas nadat een aantal kennisvragen uit de agenda werden opgepakt, ontstond bij de kennisvragers een duidelijker beeld van welke kennis nodig was voor hun uitvoeringspraktijk. Dat heeft ertoe geleid dat de kennisontwikkeling meer en meer werd toegespitst op de vraag van de eindgebruikers.”
Programmering en politieke context
Om de kenniscyclus gestructureerd te doorlopen helpt het een kennisprogramma op te stellen. Hamerlinck: “Het zou hebben geholpen wanneer we van tevoren meer op strategisch niveau de focus hadden bepaald. Wat de programmering er niet gemakkelijker op maakte, was de politieke context waarbinnen je als UP opereert. De belangen van de verschillende partners kunnen behoorlijk uiteenlopen. De één wilde bijvoorbeeld vooral dat we de maatschappelijke opgaven oppakten, en bodem en ondergrond een plek zouden geven binnen bijvoorbeeld de warmtetransitie, of klimaatadaptatie. Tegelijkertijd hadden we te maken met PFAS-problematiek. De Staatssecretaris wil antwoorden hebben, dus richt je daar je kennisprogramma ook op in. Ik denk dat we dat voor een deel hadden kunnen ondervangen door vooraf meer op strategisch niveau een focus te bepalen. Nu heeft dat halverwege het programma vorm gekregen.”
Rol netwerken voor gehele kenniscyclus essentieel
Het UP heeft bijgedragen aan het opzetten van een groot aantal (regionale) netwerken. Niet in de laatste plaats omdat deze voor alle onderdelen binnen de kenniscyclus een zeer belangrijke rol kunnen spelen. Tiehatten: “Binnen netwerken heerst vaak een cultuur waarin vertrouwen, gelijkwaardigheid en kennis samenkomen. Dat zijn essentiële voorwaarden om kennis te ontsluiten, toe te passen en ervan te leren.” Hamerlinck vult aan: “Netwerken leveren een belangrijke bijdrage aan kennisontwikkeling, door de geleerde lessen generiek te maken of door een actieve rol te spelen binnen kennisprojecten. Bovendien kunnen netwerken na de ontwikkeling van kennis een sleutelrol vervullen bij de ontsluiting en toepassing ervan. De ervaring van het UP leert ook dat hoe meer de eindgebruikers zijn betrokken bij de ontwikkeling van kennis hoe eerder ze ook overtuigd zijn van de waarde van de toepassing daarvan.” Tiehatten: “En het mooie is, dat – ook al loopt het UP ten einde – de meeste van die netwerken gewoon blijven bestaan.”