Met de vervanging van de Maasstuwen staat Rijkswaterstaat de komende jaren voor een grote uitdaging. Samen met de markt verkent Rijkswaterstaat daarom de komende tijd wat er aan kennis nodig is, waar die is te halen en hoe deze breed gedeeld en goed geborgd kan worden. Een online symposium met ingenieursbureaus en kennisinstituten vormde een waardevolle aftrap.

Simone Hellebrand, afdelingshoofd RWS-Ontwerpt

De Maasstuwen bereiken tussen 2028 en 2035 het einde van hun technische levensduur. De 7 stuwen moeten worden vernieuwd, verduurzaamd en toekomstbestendig gemaakt. Het project maakt daarom deel uit van de Vervangings- en Renovatieopgave (VenR) van Rijkswaterstaat. De noodzaak om de stuwen te vervangen heeft niet alleen te maken met toekomstbestendigheid, vertelt Simone Hellebrand, afdelingshoofd van RWS-Ontwerpt. ‘De stuwen voldoen in feite niet meer aan de functie-eisen op het gebied van arbeidsveiligheid en robuustheid. Er zijn lekverliezen en ze zijn niet op afstand bedienbaar. Wat de vervanging – behalve de omvang van de bouwwerken – complex maakt, is dat de objecten in het bestaande systeem van de gestuwde Maas worden aangepakt. Hoe kunnen we dat doen? Hoeveel ruimte kan de scheepvaart krijgen? Dat zijn allemaal vragen waar we mee te maken krijgen.’

Goed opdrachtgeverschap

‘We willen dat kennis die nu nog verborgen zit in allerlei hoeken en gaten boven tafel komt’

Jarda van Spengen, expert waterbouwkunde Royal HaskoningDHV

Het vervangen van de stuwen wordt een ingrijpend en langlopend project met grote impact op de omgeving: alleen al de voorbereiding kost enkele jaren. Daarom vindt Rijkswaterstaat het belangrijk om alle mogelijke kennis op dit gebied te bundelen en te delen, stelt Hellebrand. ‘We willen dat kennis die nu nog verborgen zit in allerlei hoeken en gaten boven tafel komt, zodat wij als Rijkswaterstaat goed beslagen ten ijs komen als we gaan aanbesteden. Dat hoort bij goed opdrachtgeverschap. We moeten zelf goed snappen hoe deze opgave eruit ziet en wat we willen halen uit de markt.’ Daarom organiseerde Rijkswaterstaat samen met branchevereniging Koninklijke NL Ingenieurs dit voorjaar een online kennissymposium. Aan het symposium deden adviesbureaus mee met expertise en ervaring met de Maascorridor. Het doel: vaststellen wat de kennisbehoefte van Rijkswaterstaat is.

Synergie

Het symposium kende meer dan 100 deelnemers. Ook Jarda van Spengen, expert waterbouwkunde bij Royal HaskoningDHV, deed mee. ‘Ik ben helemaal voor dit soort symposia’, vertelt hij enthousiast. ‘Het is een prachtige gelegenheid om samen op te trekken vanuit het enthousiasme voor je vakgebied en kennis uit te wisselen. Ik merkte dat de voorbereiding al synergie opleverde: personen met verschillende achtergronden, functies en karaktereigenschappen werken samen aan een gedeeld belang: het vervangingsproject van de Maascorridor goed op de rit krijgen.’ Zelf deed Van Spengen in het verleden ervaring op met de Maasstuwen in het kader van de Risico Inventarisatie Natte Kunstwerken (RINK)-projecten. ‘Daarin keken we naar de conditie van het werk, de betrouwbaarheid en de beschikbaarheid van de stuwcomplexen.’

Over de Maasstuwen

De 7 stuwen in de gestuwde Maas (Borgharen, Linne, Roermond, Belfeld, Sambeek, Grave en Lith) vormen 1 systeem. 4 van de 7 stuwen zijn begin 20e eeuw ontworpen en gebouwd als nagenoeg identieke ‘broertjes’ van elkaar. Tussen 2028 en 2035 bereiken de stuwen achtereenvolgens hun ‘einde technische levensduur’, zodat Rijkswaterstaat op dit moment al moet nadenken over deze grootschalige vervangingsopgave. De leidende principes ten tijde van de aanleg van het Maassysteem rond 1900 waren hoogwaterveiligheid en scheepvaart. Deze principes vormden de basis voor de besluitvorming over de historische ingrepen die hebben geleid tot de huidige inrichting van de Maas. Deze leidende principes zijn gedurende de 20e eeuw ongewijzigd gebleven en vormen ook nu de basis voor de besluitvorming over de vervanging van de stuwen.

Goed doorvragen

‘Al steken Rijkswaterstaat en ingenieursbureaus 1.000 koppen bij elkaar, de vervanging zal hoe dan ook een lastige opgave zijn’

Vanuit politiek-bestuurlijke eisen kan Rijkswaterstaat volgens Van Spengen uitstekend definiëren wat er van de Maasstuwen verwacht mag worden. ‘Kort door de bocht: die moeten natte en droge periodes aankunnen en de scheepvaart een goede doorgang geven. Maar voor de “vertaling” naar de specifieke stuwen heb je echt de ingenieursbureaus en aannemers nodig. Hoe geef je vorm aan zaken als duurzaamheid en circulariteit en wat laat je allemaal meewegen in het adaptief ontwerp? En met welke mate van onzekerheid houd je rekening in het ontwerp?’ Ook al steken Rijkswaterstaat en de ingenieursbureaus 1.000 koppen bij elkaar, de vervanging zal hoe dan ook een lastige opgave zijn, verwacht Van Spengen. ‘Rijkswaterstaat zet in op circulair werken, dus op het terugbrengen van het gebruik van grondstoffen over de gehele levensduur en het voorkomen van afval. Maar wanneer is iets circulair voor Rijkswaterstaat? Marktpartijen zullen goed op dit soort zaken moeten doorvragen om duidelijk te krijgen wat van belang is en wat niet, en welke elementen de grootste impact hebben op dit doel. Het is een extreem lastig vraagstuk, dus het is belangrijk continu het gesprek aan te gaan.’

Kracht van samenwerking

En het vervolg? Volgens Van Spengen belooft het symposium veel goeds. ‘Vanuit een intrinsieke motivatie en een gedeeld belang nam iedereen kosteloos deel. Ik denk omdat de deelnemers geloven in de kracht van samenwerking en kennisdeling. Niemand heeft er baat bij om zijn eigen eilandje van kennis te creëren. Zo staan veel marktpartijen er tegenwoordig niet in en zo werkt het gewoon niet meer. Investeren in kennisdeling betaalt zich altijd uit; is het niet op de korte, dan wel op de lange termijn. Om diezelfde reden geloof ik dat het opzetten van een speciaal kennisprogramma voor de vervanging van de Maasstuwen het meeste gaat opleveren qua kennisdeling en -borging. Maar het is natuurlijk aan Rijkswaterstaat om hier een passende vorm aan te geven. Ook hoop ik voor de marktpartijen die gaan meedoen aan het project dat ze in de contractfase net zo’n prettige, open cultuur ervaren als wij dat in het symposium hebben gedaan.’