Rijkswaterstaat werkt intensief samen met universiteiten, hogescholen en kennisinstellingen. De samenwerking draait om kennisontwikkeling en -behoud en gaat verder dan alleen het regelen van stageplekken. ‘Kennisontwikkeling is niet alleen erg belangrijk voor Rijkswaterstaat, maar ook voor het hoger onderwijs en kennisinstellingen. Daarom werken we graag samen met wetenschappers en onderzoekers.’
Het werkgebied van Rijkswaterstaat is voortdurend in beweging. Om hier goed op in te kunnen spelen, werkt Rijkswaterstaat intensief samen met universiteiten en hogescholen. Astrid Paulussen is clusterleider van de afdeling Kennis- en innovatiemanagement bij Rijkswaterstaat Water, Verkeer en Leefomgeving (WVL). Met haar team van relatiemanagers onderhoudt zij regelmatig contact met universiteiten, hogescholen en kennisinstellingen. ‘Bij Rijkswaterstaat hebben we van oudsher te maken met onderzoeksgebieden als waterbeheer, bouwkunde, waterbouwkunde en civiele techniek. Daar komen natuurlijk ook nieuwe onderwerpen bij. Denk aan klimaat, energie, circulariteit, smart mobility en dossiers als stikstofuitstoot. Veel kennis over die nieuwe terreinen wordt op universiteiten en hogescholen ontwikkeld.’ Daar draagt Rijkswaterstaat op verschillende manieren aan bij. Onder andere door proeftuinen te faciliteren, kennis en data te delen en stages en promotieplekken te ondersteunen. Paulussen: ‘Deze activiteiten dienen als voedingsbodem, zodat onze projectleiders bij de uitvoering van hun werk met concrete onderzoeksvraagstukken bij deze instituten terecht kunnen.’
Kennis ontwikkelen en een goede basis behouden
Paulussen stelt dat voor nieuwe thema’s vaak veel geld en aandacht is. ‘Wetenschappers kunnen inschrijven op nationale en internationale onderzoeksprogramma’s. Zo kunnen ze hun onderzoek financieren. Het is uiteraard belangrijk dat nieuwe gebieden worden onderzocht, zonder de basiskennis uit het oog te verliezen. Het is namelijk in het belang van Rijkswaterstaat dat bepaalde kennis behouden blijft voor een veilig, bereikbaar en toekomstbestendig Nederland. Een voorbeeld is de kennis over de samenstelling van de bodem in ons land. We hebben in Nederland een unieke bodem. Niet iedere bodemdeskundige uit willekeurig welk ander land weet wat de beste manier is om op en in onze slappe bodem te bouwen. Die kennis is onmisbaar voor Rijkswaterstaat. Het is dus belangrijk dat ze op onze universiteiten en hogescholen onderwezen en doorontwikkeld wordt.’
De werknemer van de toekomst
De samenwerking met universiteiten en hogescholen kent nog een extra laag. ‘We zijn onder studenten ook op zoek naar toekomstige collega’s’, aldus Paulussen. ‘We willen jongeren enthousiasmeren voor een baan bij Rijkswaterstaat.’ Om al in een vroeg stadium interesse te wekken, heeft Rijkswaterstaat campus recruitmentprogramma’s opgezet. Afgestudeerden kunnen ook solliciteren op een traineeship bij Rijkswaterstaat. ‘In onze samenwerking met universiteiten en hogescholen investeren we soms in bijvoorbeeld een pilot waarvan het onderwerp niet direct het grootste probleem van Rijkswaterstaat is. De grootste opbrengst voor ons: enthousiaste afgestudeerden die vol passie en betrokkenheid bij Rijkswaterstaat willen werken aan (toekomstige) maatschappelijke vraagstukken.’
Trends in samenwerking
De laatste jaren ziet Paulussen in de samenwerking met kennisinstellingen een verschuiving naar kennisallianties. ‘Marktpartijen, instellingen voor hoger onderwijs, kennisinstellingen voor toegepast onderzoek (TO2) en rijksinstellingen werken daarin samen rondom een thema of vraagstuk. Iedereen brengt zijn eigen expertise in om samen tot een oplossing te komen.’ Het initiatief voor deze allianties kan bij verschillende partijen liggen. Rijkswaterstaat maakt een nauwgezette afweging voordat wordt besloten om aan een alliantie deel te nemen. ‘De belangrijkste overweging is: wat levert het op de korte of middellange termijn op voor onze basiswerkzaamheden? Zo zijn we op zoek naar een alliantie voor het verder ontwikkelen van sensortechnologie in asfalt. Aan de andere kant is de uitkomst van een onderzoek naar groene brandstof voor de scheepvaart voor ons natuurlijk enorm interessant. We willen de vloot van de Rijksrederij graag verduurzamen. Maar wij zijn daarbij geen hoofdrolspeler en pakken geen leidende rol. Dan kan het dus zo zijn dat we op een later moment in zo’n kennisalliantie stappen.’ De beweging naar kennisallianties stelt Rijkswaterstaat voor nieuwe uitdagingen, vertelt Paulussen. ‘Bij een-op-eencontact met een hoogleraar, vakgroep of faculteit kun je relatief eenvoudig afspraken maken. Bij allianties met meerdere partijen wordt het lastiger. Het is niet altijd van begin af aan duidelijk wat daar nodig is. Hoe lever je dan maatwerk? Dat is een uitdaging waar we, met onze collega’s en partners, de komende jaren voor staan.’
Kennis inkopen: een vak apart
Rijkswaterstaat heeft samenwerkingsovereenkomsten met verschillende kennisinstituten en -instellingen. Deze zijn vaak enkele jaren geleden opgesteld, aldus inkoopadviseur Noëmi Groen. ‘In de tussentijd zijn de Aanbestedingswet én onze eigen organisatie veranderd. Er zijn nu meer verschillende samenwerkingsverbanden. De klassieke rolverdeling opdrachtgever-opdrachtnemer volstaat niet meer in alle gevallen.’ Zo’n nieuwe overeenkomst – een zogenoemd afsprakenkader – is een strategisch document waarin de kennisinstelling en Rijkswaterstaat elkaar erkennen als strategisch partners. ‘Samen werken we op de lange termijn aan het opbouwen en delen van kennis’, aldus Groen. ‘Hierdoor bouwen we kennis op die nodig is voor de grote uitdagingen van onze organisatie.’
Ongrijpbaar en onbekend
Groen vertelt dat Rijkswaterstaat Water, Verkeer en Leefomgeving (WVL) jaarlijks zo’n 1.000 kennisinkopen doet. ‘Met universiteiten en hogescholen, maar ook met kennisinstituten, advies- en ingenieursbureaus. Die samenwerking kan op verschillende manieren vorm krijgen. Het inkopen van kennis is wezenlijk anders dan andere inkoopprocessen. Bij kennis is er vaak sprake van iets ongrijpbaars en onbekends, waarin een probleemstelling centraal staat in plaats van een concrete opdracht of vraag.’
Opgavegericht werken
Het gezamenlijk opstellen van een afsprakenkader is een hele klus. ‘We gaan daarbij opgavegericht te werk. Rijkswaterstaatcollega’s en medewerkers van de kennisinstituten of -instellingen bepalen samen op welke manier we het strategisch partnerschap het beste kunnen inrichten. We kijken daarbij naar de wensen van onze interne organisatie en de wensen van de strategisch partner. Het team van Rijkswaterstaat bestaat in ieder geval uit een relatiemanager, een aanbestedingsjurist, een contractmanager en een inkoopadviseur. Vanuit inkoop kijken we altijd naar wat er mogelijk is binnen de Aanbestedingswet en Europese regels. Het is belangrijk dat we ons daarvan bewust zijn.’
Wisselende inhoud als uitdaging
Het inkopen van kennis laat zich lastig vergelijken met andere inkoopprocessen binnen Rijkswaterstaat. ‘De inkoop bij de aanleg van een reguliere weg lijkt eenvoudig, maar daar heb je weer te maken met mogelijke risico’s die vooraf niet goed te bepalen zijn. Dat is een andere complexiteit. Bij het inkopen van kennis is het met name complex dat je een contract op moet stellen voor een onderzoek waarvan de uitkomst onzeker is. En waarvan de richting gedurende het contract kan veranderen. In de nieuwe afsprakenkaders is hier rekening mee gehouden. Onder andere door de inrichting van een “governance”: regelmatige kennisdeling en overleg op verschillende niveaus. Ook nemen we een set aan samenwerkingsvormen op, waarna per situatie wordt bekeken welke samenwerkingsvorm het beste past.’
Samenwerken aan een circulaire economie
Hoe kun je als gemeente nu echt bijdragen aan de circulaire economie? Met die vraag kwam de gemeente Amsterdam terecht bij de TU Delft, die in 2 grote internationale projecten (REPAiR en CINDERELA) onderzoek doet naar de circulaire economie, én bij Rijkswaterstaat. Arnout Sabbe, onderzoeker aan de TU Delft: ‘De gemeente Amsterdam kwam tot dezelfde conclusie als wij: veel initiatieven zijn ad hoc en experimenteel. Mede daardoor zijn ze vaak lastig uitvoerbaar en moeilijk op te schalen. Terwijl de overheidsambities op het gebied van circulaire economie – Nederland circulair in 2050 – fors zijn. De gemeente wil écht impact maken.’
Samenbrengen van theorie en praktijk noodzakelijk
Sabbe begreep al snel dat voor een praktische tool alleen academische kennis niet voldoende was. ‘De praktische kennis van de dagelijkse gang van zaken kwam natuurlijk van de gemeente Amsterdam zelf. Voor de inhoudelijke kennis over afvalstromen kwamen we al snel bij Rijkswaterstaat uit.’ Tjerk ter Veen, adviseur Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA; onderdeel van Rijkswaterstaat), vult aan: ‘Wij hebben vooral als taak om toezichthouders en handhavers te ondersteunen, maar met onze data over afvalstromen kun je natuurlijk veel meer. Ook collega’s van het Kenniscentrum Afval Circulair zijn aangehaakt.’
Ieder zijn eigen deskundigheid
TU Delft, Rijkswaterstaat LMA en gemeente Amsterdam ontwikkelden samen de ‘Monitor circulaire afvalstromen’. Ter Veen en Sabbe zijn erg tevreden over de samenwerking. Ter Veen: ‘Ieder bracht eigen kennis en ervaring mee. TU Delft de kennis over modellen en visualisatie, gemeente Amsterdam praktijkervaring en Rijkswaterstaat kennis over afvalstromen.’ Sabbe vertelt dat hij met de monitor op een heel andere manier maatschappelijk iets kan bijdragen. ‘Voor ons als academici is “impact maken” dat je paper vaak gelezen wordt. Met deze monitor heeft ons project echt invloed op de besluitvorming van de gemeente Amsterdam. Het is leuk om zo’n concreet resultaat te hebben.’
Zicht op afvalstromen
Sabbe vertelt dat de monitor – als eerste ter wereld – afvalstromen in kaart brengt. ‘In dit geval voor de Metropoolregio Amsterdam. Daardoor weet de gemeente nu dat 89% van al het afval in de Metropoolregio van bedrijven komt en slechts 11% huishoudelijk afval is.’ Ter Veen vult aan: ‘Verder hebben we samen een classificatie voor afvalstromen ontwikkeld. Door deze informatie weet de gemeente welke afvalstromen de meeste potentie hebben om circulair te worden. Onze ambitie is nu om zo veel mogelijk gemeenten, provincies en andere partijen bij de monitor te betrekken.’ Sabbe besluit: ‘Deze samenwerking was zo succesvol dat we nu bekijken hoe we ons platform ook aan andere gemeenten en regio’s kunnen aanbieden: de potentie van data voor een circulaire economie is enorm!’