De belangrijkste oplossing voor een bouwplaats zonder schadelijke uitstoot is duidelijk: gebruik elektrisch materieel. Met het Transitiepad Bouwplaats en Bouwlogistiek – een van de transitiepaden uit de strategie op weg naar klimaatneutrale en circulaire infraprojecten – daagt Rijkswaterstaat de markt uit om de nodige stappen te zetten. Experts Dik de Weger van Rijkswaterstaat, Sjoerd Gijezen van combinatie De Groene Boog en Lars Kool van Urban Mobility Systems vertellen hoe zij samen werken aan deze transitie.
Vanaf 2030 stoten mobiele werktuigen en transportmiddelen op de bouwplaats van Rijkswaterstaat-projecten geen schadelijke stoffen meer uit. Nul CO2, stikstofoxiden (NOx) en fijnstof dus. Dat is het doel van het Transitiepad Bouwplaats en Bouwlogistiek. ‘Dit betekent overgaan op niet-fossiele brandstoffen, oftewel elektrificeren’, benadrukt Dik de Weger, programmamanager van het transitiepad. ‘Wij doen dat voor de grond-, weg- en waterbouw, maar diezelfde transitie is over de hele linie nodig. In de bouw heb je het dan over 40.000 tot 50.000 voertuigen, en in totaal rijden er in Nederland wel zo’n 150.000 mobiele werktuigen op diesel. Met de huidige capaciteit is het onmogelijk om die allemaal op tijd te vervangen. Daarom moeten we nu eerst bewustzijn creëren, kennis ontwikkelen en het draagvlak vergroten. Daarvoor zoeken we samenwerking met marktpartijen en mede-overheden.’
Volg het goede voorbeeld
‘De mooiste manier om andere partijen mee te krijgen in de transitie is met showcases: projecten die laten zien dat emissieloos bouwen mogelijk is’, vindt De Weger. ‘De Sterke Lekdijk is een mooi voorbeeld. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft de markt gevraagd om de dijk emissieloos te versterken en heeft dit project gegund aan partijen die meegaan in die ambitie. Dat is een inspiratie en spiegel voor anderen.’ Rijkswaterstaat heeft zelf nog geen volledig emissieloze projecten, maar er worden wel belangrijke stappen gezet, bijvoorbeeld bij de A16 Rotterdam. Bouwcombinatie De Groene Boog (Besix, Dura Vermeer, Van Oord, TBI, Rebel en John Laing) zet voor deze nieuwe verbinding tussen de A13 en de A16 hoog in op duurzaamheid. Daarvoor zijn ze onder meer gestart met een elektrische graafmachine. ‘De afgelopen jaren waren er eigenlijk alleen kleinere elektrische machines beschikbaar; nu is de tijd rijp om ook de zware machines te elektrificeren’, legt MVO-manager Sjoerd Gijezen uit.
Denk na over oplaadinfrastructuur
De 25 tons mobiele graafmachine is nog maar het begin. Daarnaast komen er onder meer volledig elektrische varianten van een rupsgraafmachine (30 ton), mobiele graafmachine (16 ton), een shovel (20 ton), een midigraver en een asfalt/betonzaag. Gijezen: ‘Zo’n zaag is ideaal om mooi gebogen lijnen te zagen. Aangezien hij continu op vol vermogen draait, bespaart een elektrische variant gigantisch veel CO2-, NOx-, en fijnstofuitstoot.’ De accu’s van de machines zouden een werkdag mee moeten kunnen, maar dit zal zich in de praktijk nog moeten bewijzen, benadrukt Gijezen. ‘De oplaadinfrastructuur is hoe dan ook een uitdaging. Wij hebben het voordeel dat we vrij vroeg in het project een zware aansluiting op het stroomnet konden realiseren, maar dat lukt niet zomaar overal. Daarnaast krijgen we nog 5 zogeheten eCO2-tainers. Dat zijn hybride aggregaten, waarbij de generator pas aanslaat als de batterij leeg is. En er zitten zonnepanelen en windmolens op om stroom voor de batterij op te wekken.’
Zoek nieuwe partijen
Om de beschikbaarheid van elektrisch materieel te vergroten, moet de productiecapaciteit toenemen. De Weger: ‘De gevestigde OEM-fabrikanten, waarbij OEM staat voor Original Equipment Manufacturer, hebben tijd nodig om nieuwe productielijnen voor elektrisch materieel te ontwikkelen, omdat ze daarvoor eerst verschillende pilots doorlopen. Om voldoende tempo te maken op de korte termijn is het mooi als nieuwe partijen in dat gat springen. Bijvoorbeeld door voertuigen van OEM’s om te bouwen. Goede voorbeelden zijn VDL uit Venlo dat bussen elektrificeert, het Groningse Holthausen dat trucks bouwt met waterstofaandrijving, en Urban Mobility Systems (UMS) uit Oss dat mobiele werktuigen van elektrische aandrijving voorziet.’ Het bijzondere van UMS is dat ze neutraliteit nastreven bij hun producten, vertelt CEO Lars Kool: ‘We zijn een white label. We hebben een standaard accupakket ontwikkeld: een ISO-gecertificeerde stalen box met dezelfde afmetingen als een europallet. Zo kunnen we batterijen bouwen voor voertuigen van verschillende fabrikanten. We zijn geen concurrent en onze naam hoeft niet op de machines. We leveren alleen de aandrijving.’
Deel kennis met partners
Kool vindt het belangrijk om kennis te ontwikkelen en die te delen met partners: voertuigfabrikanten, maar ook Rijkswaterstaat als grote opdrachtgever. ‘Wij fungeren als klankbordgroep en informeren over ontwikkelingen in de markt, zodat Rijkswaterstaat weet welke eisen ze kunnen stellen. En hoe ze kunnen controleren of aannemers aan die eisen voldoen. Neem veiligheid. Met elektriciteit moet je niet spelen. We praten over hoge vermogens, niet over een elektrisch stepje. En zelfs die kunnen zomaar een flinke brand veroorzaken.’ Kool vertelt dat UMS ook emissieloze voertuigen voor de binnenstad ontwikkelt, zoals personenbussen. ‘Daarvoor zijn strikte automotive richtlijnen om bijvoorbeeld schade door elektromagnetische straling of brand te voorkomen. Wij hanteren als een van de weinigen ook richtlijnen voor mobiele werktuigen. We willen alleen het beste van het beste. Daarvoor werken we samen met keuringsinstanties als RDW en TÜV en onderzoeksinstellingen als de HAN en TU Eindhoven.’ En de aanpak van UMS heeft nog een voordeel: door dezelfde batterijen te maken voor verschillende fabrikanten, kunnen ze de prijs drukken.
Maak gebruik van pilotregelingen
Die lagere prijs is belangrijk om de transitie verder te helpen. Want innovatie is in het begin een kwestie van investeren. Gelukkig vond De Groene Boog steun bij een pilotregeling voor stikstofreductie in de bouwsector vanuit het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW). Gijezen: ‘Wij organiseren elk kwartaal thematafels duurzaamheid, waar onze moederbedrijven elkaar vertellen wat er leeft op dat gebied. Hierbij nodigen we ook experts vanuit de markt of vanuit opdrachtgeverszijde uit. Iemand van Rijkswaterstaat liet daar weten dat er een pilotregeling zou worden opgezet door het ministerie. We hebben toen aan bedrijven die met materieel voor ons werken een uitvraag gedaan om volgens een vast template elektrificatievoorstellen in te dienen voor De Groene Boog. In overleg met Rijkswaterstaat besloten we CE Delft in te schakelen om deze voorstellen te toetsen en de meerkosten in vergelijking met traditionele machines eerlijk te berekenen. Dat wekte vertrouwen: bijna alle door ons ingediende voorstellen zijn gehonoreerd.’
Rijkswaterstaat faciliteert
De voorbeelden van UMS en De Groene Boog laten zien dat de sector bruist van de ideeën. Rijkswaterstaat brengt al die ontwikkelingen via het Transitiepad Bouwplaats en Bouwlogistiek bij elkaar. De Weger: ‘Uiteindelijk is het aan de aannemers om te kiezen hoe ze emissieloze machines en energievoorziening regelen. Wij denken graag mee en helpen met het voorwerk en het beschikbaar maken van de juiste randvoorwaarden. Bijvoorbeeld door na te gaan of het mogelijk is vooraf vergunningen te regelen. Of door afspraken te maken met netbeheerders. Zo kunnen we tijdig geschikte aansluitpunten op ons areaal laten maken. En wellicht voor het opladen van al het benodigde materieel ook gebruikmaken van de vele zonnepanelen die langs onze infrastructuur worden neergelegd. We helpen door te communiceren dat er overheidsbudget voor stikstofbeleid beschikbaar komt voor onze sector. En door het gesprek aan te gaan met investeerders om hen bijvoorbeeld te bewegen om met leaseconstructies voor het dure elektrische materieel te komen.’
Toon lef!
‘Belangrijk is ook dat we in afstemming met mede-overheden een goede inkoopstrategie ontwikkelen’, vervolgt De Weger. ‘We volgen de ontwikkelingen op de voet, zodat we weten wat technisch haalbaar is en welk materieel beschikbaar is. In aanbestedingen kunnen we daardoor stevige, maar haalbare eisen stellen en de markt niet frustreren. Door duurzaamheid een belangrijke plek te geven in de gunningscriteria prikkelen we de markt verder om de benodigde ontwikkelingen in gang te zetten. We dagen alle partijen uit om zelf initiatief te tonen. Investeren in emissieloos bouwen is zeker de moeite waard. Mijn oproep is dan ook: toon lef en zorg dat je meedoet!’