De Omgevingswet is inmiddels een dik jaar van kracht. Hoe pakt dit uit in de dagelijkse mer-praktijk? Wat is er veranderd voor betrokkenen? En wat zijn kansen en risico’s? We gingen erover in gesprek met drie specialisten: Jos de Lange (HaskoningDHV), Hester Lindeboom (Antea Group) en Leon van Ruiten (Arcadis).
De specialisten
- Jos de Lange
senior milieuadviseur adviesgroep smart urban environment
HaskoningDHV - Hester Lindeboom
senior adviseur ruimtelijke strategie
Antea Group - Leon van Ruiten
adviseur planvorming en strategie
Arcadis
Om te beginnen, hoe hebben jullie in je dagelijkse werk te maken met de mer?
Hester Lindeboom: ‘Als senior adviseur ruimtelijke strategie bij Antea Group heb ik inmiddels zo’n twintig jaar ervaring met milieueffectrapportages (mer’en), de laatste tijd ook steeds meer met de mer voor programma’s. Denk aan gebiedsprogramma’s, zoals het programma Kenniskwartier Tilburg en het programma Oostflank Purmerend, maar ook aan het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie waar ons team aan werkt.’
Jos de Lange: ‘Ik zit nu zo’n vijfentwintig jaar in het vak, waarvan de laatste twintig jaar bij HaskoningDHV. Als senior milieuadviseur begeleid ik allerlei mer’en. Net zoals Hester steeds meer voor programma’s, zoals het Nationaal Programma Landelijk Gebied en de Luchtvaartnota. Verder begeleid ik onze junior adviseurs bij hun mer-werk.’
Leon van Ruiten: ‘Dan ben ik het “jonkie” met bijna tien jaar werkerving op mer-gebied. Op dit moment ben ik bezig met een plan-mer voor het gebiedsontwikkelings- en waterveiligheidsproject Vierwaarden, ten noorden van Venlo. Maar ik heb ook gewerkt aan mer’en voor bijvoorbeeld het Nationaal Waterprogramma, drinkwatervoorzieningen en in de energiehoek.’

In hoeverre heeft de Omgevingswet jullie werk anders gemaakt?

Lindeboom: ‘Het werk is breder geworden. We zijn steeds meer aan de voorkant betrokken bij het bepalen van de beste mer-strategie, samen met de opdrachtgever dus. Het voelt als pionieren, want het is allemaal nieuw en er is nog weinig jurisprudentie.’
De Lange: ‘Dat pionieren herken ik, zeker bij plan-mer’ ren. Daar lever je altijd maatwerk. Wat ik ook merk, is dat opdrachtgevers veel meer twijfelen of een plan, project of programma mer-plichtig is. Ze zijn bang dat ze overal een mer voor moeten opstellen. Wij denken met hen mee: is dat inderdaad zo?’
Van Ruiten: ‘Die mer-angst bij opdrachtgevers herken ik. Ik vind dat zelf overigens niet nodig. De mer kan opdrachtgevers juist ook helpen, als je het instrument op de goede manier inzet.’
De Lange: ‘Ik merk dat het mer-proces juridischer is geworden. Er zijn veel vaker planjuristen bij betrokken.’
‘We zijn steeds meer aan de voorkant betrokken’
Lindeboom: ‘Dat herken ik, Jos. Maar ik constateer ook dat er veel meer dan vroeger wordt nagedacht over hoe het milieu in projecten en programma’s kan worden meegenomen.’
Van Ruiten: ‘Daarmee is het werk ook leuker geworden. Het mer-systeem komt beter tot zijn recht nu.’
De Lange: ‘Inderdaad, we gebruiken de mer steeds meer waarvoor het oorspronkelijk is bedoeld.’
Lindeboom: ‘Het instrument wordt ook breder ingezet. Dat begint bijvoorbeeld al met een goede basis in het MER bij de omgevingsvisie. Vervolgens kan in de mer bij bijvoorbeeld thematische of gebiedsprogramma’s handig worden voortgeborduurd op de milieu-informatie uit dit MER bij de omgevingsvisie. Zo ontstaat er veel meer samenhang.’
Van Ruiten: ‘Dat herken ik, Hester. De mer voor programma’s is populair geworden. En ook mer’en voor omgevingsvisies zijn flink in opkomst. Participatie heeft een prominentere rol gekregen in het planvormings- en mer-proces.’
De Lange: ‘Ik merk ook dat er andere thema’s in opkomst zijn. Denk aan klimaat & gezondheid of de kwaliteit van de leefomgeving. Opdrachtgevers denken zelf ook meer in die context en dat zie je terug in de mer.’
Wat zijn jullie belangrijkste leerpunten van het afgelopen jaar?

Lindeboom: ‘Ik merk dat we veel meer aan de voorkant – dus aan het begin van het mer-proces – de doelen, opgaven en ambities in kaart brengen. En dat doen we samen met de opdrachtgever. Dat helpt om de milieueffecten van het project of programma beter te duiden.’
De Lange: ‘Dat is herkenbaar. Ook wij kijken heel gericht samen met de opdrachtgever naar de thema’s die ertoe doen bij het betreffende project of programma. Er is meer focus op wat écht belangrijk is voor de mer. En we plaatsen de mer meer in context: wat hebben bestuurders er bijvoorbeeld aan?’
Van Ruiten: ‘Het serieus in gesprek gaan met opdrachtgevers zie ik ook terug. We hebben het met hen over de doorslaggevende criteria, over het nut van de mer en hoe je de rapportage samen verder kunt brengen. Dit vraagt ook om een goede instelling van de opdrachtgever.’
De Lange: ‘Daarnaast heeft monitoring en evaluatie van milieueffecten een prominentere plek gekregen in de mer. We stellen bijvoorbeeld vaker een separaat monitoringsplan op. Een goede ontwikkeling.’

Welke kansen en risico’s zien jullie in het werken met de mer onder de Omgevingswet?

De Lange: ‘Een kans is dat we de mer veel meer samen met opdrachtgevers kunnen vormgeven en opstellen. In plaats van door het mer-hoepeltje te springen, werken we samen met de opdrachtgever aan een goede mer waar iedereen iets aan heeft.’
Lindeboom: ‘Ik zie kansen voor een integrale aanpak, ook bij de beoordeling of een programma of project mer-plichtig is. Een mooi voorbeeld is de gemeente Amersfoort. Hun interne Omgevingskamer beoordeelt of een mer nodig is of niet.’
Van Ruiten: ‘Wat ik een risico vind, is het raakvlak tussen projecten en mer’en. Op sommige plekken vindt een stapeling van onderzoeken plaats door verschillende overheden voor verschillende opgaven. Daarbij denkt iedereen vanuit zijn eigen project, terwijl er juist aandacht moet zijn voor de raakvlakken, voor integraliteit.’
De Lange: ‘Dat ben ik met je eens, Leon. Het is juist belangrijk dat er samenhang is tussen de verschillende mer’en op of rond een bepaalde locatie. Zo voorkom je dubbel werk.’
‘Er moet aandacht zijn voor de raakvlakken, voor integraliteit’
Hebben jullie nog tips voor elkaar en de lezer van MER-Nieuws?
Lindeboom: ‘Ik denk dat we als mer-specialisten vaak de neiging hebben om bij een mer meteen de inhoud in te duiken. Terwijl we er – zeker onder de Omgevingswet – goed aan zouden doen om er eerst van een afstand naar te kijken. Om samen met de opdrachtgever helder te krijgen: wat is het doel van het programma of project? En wat willen we dan met de mer?’
De Lange: ‘Een goede kick-off met de opdrachtgever is enorm waardevol. Dat zou de standaard moeten zijn. Zo bepaal je samen de scope van de mer.’
Van Ruiten: ‘Dat vind ik ook. Vragen als “Wat wil je met de mer?”, “Wat is de meerwaarde?” en “Waar liggen mensen van wakker?” moet je aan het begin van het proces met je opdrachtgever bespreken. Zo kom je uiteindelijk tot het beste resultaat.’
Lindeboom: ‘Wat me ook van het hart moet, is dat het zo’n ontzettend leuk vak is. En dat het daarom zo zonde is dat we als sector met capaciteitsproblemen kampen.’
De Lange: ‘Ik ben het met je eens. We zouden meer met elkaar kunnen nadenken over hoe we het vak aantrekkelijker maken. Best ingewikkeld, want in de milieukunde-opleiding is er bijvoorbeeld geen specifiek vak meer over de mer. Studenten komen er dus ook minder mee in aanraking. En dat terwijl het zo’n mooi en creatief vak is. Je hebt de juridische component, maar ook het strategische en procesmatige én het samenwerken in een team.’